De Wijenburg, een authentiek monument
De Wijenburg straalt met zijn omgeving oorspronkelijkheid, harmonie en continuïteit uit. Menig voorbijganger parkeert even zijn auto of zet zijn fiets tegen een boom om notie te nemen van deze authentieke plaats. Door middel van de studies en verhalen op deze site proberen we de geschiedenis van de Wijenburg zo goed mogelijk over het voetlicht te brengen. Het leven zoals het zich hier de afgelopen 850 jaar voltrok, trekt aan ons oog voorbij. Dat we dit spectrum kunnen koppelen aan zo’n oorspronkelijk monument hebben we te danken aan de man, die er door een succesvolle restauratie niet alleen in slaagde de onvervangbare waarden, behorend tot de Wijenburg, in stand te houden, maar zelfs wist te verfijnen: de architect C.W. Royaards.
Kees Royaards, de architect van de restauratie van de Wijenburg
Kees Royaards
In de jaren na de Tweede Wereldoorlog gold Kees Royaards als één der leidende figuren in de Nederlandse restauratiewereld. Hij was een man van ongemene vakkennnis,ervaring, eruditie en smaak. Door zijn uitgesproken liefde voor oude architectuur en het grote vakmanschap, dat daaraan ten grondslag lag, was hij ervan overtuigd dat deze waarden in hoge ere gehouden moesten worden. In handwerk, het ambacht zag hij de oorsprong van kunst. Royaards was wars van uiterlijk vertoon. Vormelijkheid en conventies waren aan hem niet besteed. Zijn individualisme maakte hem voor veel opdrachtgevers tot geen gemakkelijke partner. Maar met zijn onomstreden esthetische kwaliteiten konden zij niet om de even verfijnd als onwrikbaar bekend staande architect heen. Op grond van zijn architectonische prestaties werd Royaards in 1957 verzocht om gegevens te verzamelen op kunsthistorisch en bouwtechnisch gebied betreffende paleis Het Loo en op grond daarvan advies uit te brengen, later zou hij de opdracht tot restauratie van het paleis krijgen. In 1957 nam Royaards ook de restauratie van de Wijenburg ter hand. Alleen de aanvang van de restauratie van kasteel Het Loo (buiten- en logeerverblijf van de Koninklijke Familie) en de bijna voltooiing van de Wijenburg maakte Royaards nog mee. Op 16 januari 1970 kwam hij door een rampzalig auto-ongeluk om het leven. Zijn heengaan betekende voor de Nederlandse monumentenwereld een onherstelbaar verlies. Allerwegen werd de restauratie van de Wijenburg (met een ingewikkelde bouwgeschiedenis) als een grote prestatie erkend. Voor ons reden om een verhaal te schrijven over zijn leven en zijn restauratiewerkzaamheden aan de Wijenburg. Persoonlijke gesprekken met betrokkenen uit zijn omgeving, oude documenten, o.a. van de Stichting Vrienden der Geldersche Kasteelen en de doctoraalscriptie “Kees Royaards, een leven voor het vakmanschap” van Erik Schiering (zie bronvermelding) vormen de basis voor deze bijdrage.
Royaards artistieke familie
Royaards kwam voort uit een toneeldynastie. Zijn vader was de bekende Nederlandse acteur, regisseur, toneelleider en letterkundige dr. Willem Royaards (1867 – 1929). Zijn moeder was jonkvrouwe Jacoba Philippina Sandberg (bekend onder de atrice-naam Jacqueline Royaards-Sandberg (1876 – 1976). Jacqueline had in die tijd kennis aan veel kunstenaars. Haar vriendenkring rond 1900 gaf een beeld van de toenmalige wereld van muziek, literatuur en beeldende kunst (Kees Fens in de Volkskrant van 5 oktober 1981).
Zijn jeugd
Eén van de voornaamste Amsterdamse Impressionisten, Isaac Israëls, behoorde ook tot de vriendenkring van huize Royaards. Hij schilderde een jeugdportret van de jongste zoon in het huis: Kees (geboren 21 februari 1906).
Helaas is het ernstig beschadigd, maar in de jonge prins is de architect van later duidelijk herkenbaar. In haar boek “Ik heb je zoveel te vertellen”, waarin brieven zijn opgenomen aan haar vrienden Lodewijk van Deysel, de broers Ehrens en Isaac Israëls, vertelt moeder Royaards-Sandberg dat Kees een byzonder jong mensch is, maar een lastpost, die haar helemaal in beslag neemt als hij thuis is. Vader Willem Royaards herkent in de kleine driftkikker de ultieme perfectionist, die zich gefrustreerd voelt in een wereld die niet aan zijn standaard voldoet: “hij krijgt het net zo moeilijk als ik, hij is ook niet tevreden onder de 100%”. Na de lagere school bezocht Kees het Amsterdams Lyceum, die hij niet afmaakte. Hierna probeerden zijn ouders het met hem op enkele andere scholen, maar Kees had meer oog voor de schoonheid van Amsterdam, waar hij uren ronddwaalde. Hij toonde een uitgesproken belangstelling voor architectuur. Zijn ouders vroegen advies bij de architecten Berlage en De Bazel. Beide heren raadden hen aan hun zoon Kees niet naar de opleiding in Delft te sturen, maar direct onder te brengen bij een architect.
De eerste bouwopdracht
Zestien jaar jong ging Kees Royaards aan de slag bij architect P. Vorkink. Een jaar later vond Royaards werk op het grote architectenbureau van de gebroeders Baanders. In 1925 kreeg hij zijn eerste eigen bouwopdracht. Ludo Mirandolle, de broer van Georgine, oudste vriendin van zijn moeder, verlangde een villa aan de Apollolaan te Amsterdam. Het resultaat werd de Apollolaan 178. Royaards’ voorliefde voor detaillering en verzorging werden hier voor het eerst zichtbaar. De bouw van dit pand bracht Royaards ook in contact met Jan Bronner, professor aan de Rijksakademie. Zijn moeder Jacqueline had Kees opgeport Bronner te vragen beelden te maken voor de nieuwe villa.
De meester en de leerling
Deze eerste ontmoeting tussen de jonge Royaards en Bronner had z’n impact: tussen hen beiden groeide een hechte vriendschap. “Ik moet u bedanken, dat u mij zo’n aardige jongen hebt gestuurd”, zei Jan Bronner tegen moeder Jacqueline. Royaards bezocht de professor op een oude boerderij in de Chevreuse-vallei in Frankrijk, waar hij tijdens de lange zomervakanties van de Academie verbleef. Het bezoek van Royaards aan deze streek van Frankrijk (er zouden er nog veel volgen) betekende voor hem de eerste kennismaking met de Middeleeuwse bouwkunst van Franse kathedralen. Hier filosofeerde de meester met de jonge leerling Royaards over kathedralen, beeldende kunst en het ambacht. In de optiek van Bronner kon alleen ambacht tot kunst leiden. Zijn huis in L’enclos de Talou was er een prachtig voorbeeld van. Muren met meesterlijk gestapelde stenen vormden een authentiek huis. De professor wilde er geen elektriciteit in hebben. Het ambacht, dat was de oorsprong van kunst. Deze opvatting van Bronner maakte diepe indruk op Royaards.
De Oorsprong
In 1929 overleed vader Willem Royaards. Na zijn dood kocht moeder Jacqueline een stuk grond in Schoorl en vroeg haar zoon Kees hiervoor een buitenhuis te ontwerpen. Het te bouwen huis moest komen in de buurt van het in de duinen ontspringende beekje “de Oorsprong”. De “oorsprong van kunst” zou hier ook worden toegepast. De jonge architect gebruikte voor het huis bouwmaterialen afkomstig van gesloopte huizen in de Jordaan en werden handmatig in het nieuwe huis verwerkt. Als vlammend protest tegen de sloop in Amsterdam metselde hij een loden doos(onzichtbaar) in de solide buitenmuur van het huis. Ook werd een gevelsteen met de naam “de Oorsprong” in de voorgevel geplaatst.
Het werd een huis van oudehandvorm-steen met zware kruiskozijnen en glas-in-lood-ramen en dat alles onder een groot rieten dak. Het toont Royaards’ liefde voor het ambacht en oude materialen. Binnen werd zichtbaar hoe hij wilde leven: geen modern comfort, elektrisch licht ontbrak, open haarden zorgden voor de verwarming; water werd uit het voor het huis stromende beekje “de Oorsprong” betrokken, met een loden pomp in de keuken kon het worden opgepompt. Natuurlijk bezat het huis ook een prachtige schouw met waardevolle zestiende en zeventiende eeuwse gekleurde tegels. Oude tegels langs plinten en in tableaus, opkamertjes, oude pompen in de keukens en grote open haarden, en dat alles zeer mooi afgewerkt, zouden kenmerkend worden voor de volgende huizen die Royaards bouwde. Het waren huizen voor mensen die zich “wel” voelden in een “antieke” omgeving.
Rensina ten Holt
Het huis, in opdracht van moeder Jacqueline gebouwd, mocht worden gebruikt door Kees, zijn broers en vrienden. Het was er vaak een drukte van jewelste. “De Oorsprong” werd de plaats, van waaruit Kees Royaards zoveel voor de restauratie in Nederland zou gaan betekenen. Ook de meester, Jan Bronner, voelde zich er thuis en was hier vaak te vinden. Had deze zijn invloed op Royaards; in 1936 huwde de architect met Rensina ten Holt. Ook zij kwam wonen in “de Oorsprong”. Rensina kwam uit een kunstzinnige familie; haar vader, de jurist mr. Willy ten Holt, was literair en filosofisch geïnteresseerd en betrokken bij de ‘Nieuwe Kring’ in Bergen (NH). Zij had de Kunstnijverheidsschool, de latere Rietveld Academie, gevolgd om binnenhuisarchitect te worden. Ze had weinig met de “Nieuwe Zakelijkheid” van die tijd, ook de voorbijgaande Jugendstil kon haar niet bekoren. Op dat moment ontmoette ze Royaards, de buitengewoon schilderachtige man (volgensTemminck-Groll), die zo van creëren hield. Kees spoorde “Rensje” aan heel precies te gaan tekenen. De twee vulden elkaar aan: hij de aangever, zij hanteerde het potlood. Kees maakte een schetsje op een hoek van het papier……….waarna zij in een zeer persoonlijke stijl en met groot ambachtelijk vermogen de gegevens uitwerkte tot een restauratieplan. Haar tekeningen uit de hand en daarna het wassen met sepia en dat alles op oud-Hollands papier werden uniek. Hendrick de Keyser deed het zo in de zestiende eeuw. Nu was dit het visitekaartje van Royaards. Rensje signeerde alle tekeningen met haar mans naam. Voor het verkrijgen van de restauratieopdrachten waren zij van onschatbare waarde.
Het gezin Royaards
Bijna dertig jaar zouden Rensje en Kees Royaards samenwerken. Onderwijl werden zeven kinderen geboren:
Willem, Rense, Benjamin, Jochem, Liesbeth, Jacqueline en Gijs. Zonder modern comfort in huis had het grootbrengen van de kinderen ook een “ambachtelijk” tintje. Volgens Benjamin was het fantastisch in zo’n huis te wonen. “Er werd alles aan gedaan om het zo plezierig mogelijk te maken”. Moeder Rensje had haar handen er vol aan. Na de huishoudelijke zaken trok zij zich ’s avonds terug in een opkamertje, waar ze met een kacheltje de ruimte behaaglijk probeerde te maken. Iedereen vond het gewoon dat mama tot twaalf uur tekende. Ook Kees vond het vanzelfsprekend dat zij met haar talenten woekerde. Onderwijl was de architect zelf altijd onderweg. Hij wilde zijn op de plaats van het ambacht, waar iets “schoons” werd gecreëerd. Aan bouwvergaderingen had hij het land, hij zou er veel verzuimen. Royaards voerde geen groot bureau. Als kantoor werd het huis van zijn moeder aan de Prinsengracht aangehouden. Meer dan een werkkamer met een tekentafel erin was het niet. De bouwketen (inclusief een schouw) op de verschillende werkplaatsen waren gezelliger. In de loop van de zestiger jaren ontstond een stuwmeer van opdrachten. Hij pakte alles aan en wilde ook zelf het overzicht houden over elk detail. Hij werd een kilometervreter, de hele week onderweg tussen de verschillende bouwplaatsen. Zoon Gijs: “hij maakte zich de gebouwen die hij restaureerde letterlijk eigen en richtte ze bij de oplevering met meubels in, alsof hij er zelf woonde”.
De Wijenburg
Zo maakte Royaards zich in 1957 ook de Wijenburg eigen. Wat trof hij aan? Een kasteel dat tijdens de Tweede Wereldoorlog onderdak gaf aan militairen, voortdurend onder granaatvuur had gelegen en daardoor in een deplorabele staat verkeerde. Duidelijk was zichtbaar hoe het omstreeks 1835 in de typische, naar Engelse mode, neo-Tudorstijl was verbouwd. De lichtelijk aangesmeerde en gewitte gevels met de gotische spitsboogramen gaven het huis een sprookjesachtige uitstraling. Nu waren er ook wel andere geluiden over dit aanzicht te horen.
In het algemeen was er vóór de zestiger jaren toch een tendens dat er weinig waardering was voor de bestaande toestand van monumenten. Er was geen respect voor de architecten uit de 19e eeuw. Ook Royaards uitte soms ferme kritiek op restauratie-architecten van die tijd. Befaamd is het verslag van Royaards’ eerste bezoek aan paleis Het Loo, dat bijna gelijktijdig aan zijn bezoek aan Echteld plaatsvond. Hij was zwaar teleurgesteld; z’n frustratie betrof de verbouwing van 1911-1914, maar ook de restauratie onder Lodewijk Napoleon, die het paleis had bedorven. De bepleistering was een vervlakking van de gevels en de plaatsing van Empire-ramen was uit lust tot vernieuwing gedaan en een verminking van eerdere architectuur. Royaards conclusie: ontmoedigend en droefgeestig. Het mondde uit in zijn woorden die ook op de bouwsteigers van de Wijenburg werden gehoord: laat de stenen weer spreken.
Royaards als reconstructivist
Het zal geen verbazing schetsen, dat de muren van de Wijenburg werden ontpleisterd. Maar voor verder in te gaan op de aanpak van Royaards, eerst aandacht voor zijn restauratieplan. Dat behelsde namelijk ook de restauratie van het bestaande koetshuis en de (her)bouw van het tweede koetshuis.
Rensje Royaards tekende dit plan naar aanleiding van de tekening van Cornelis Pronk uit 1728. De toren van het bestaande koetshuis is het laatste restant van de laat-middeleeuwse voorburcht. Wat er nog staat is de helft van de oorspronkelijk aan drie zijden gesloten voorhof. Deze voorhof had vroeger aan de uiteinden twee vierkante verdedigingstorens. De muren van het koetshuis laten nog veel details van de oude laat-middeleeuwse situatie zien. In de gevel, die aansluit op de vroegere voorhof, is in het metselwerk de oorspronkelijke ramenindeling nog goed zichtbaar. Voor de “stenenstapelaar” Royaards moet het een lust voor het oog zijn geweest. Het plan om het gehele tweede voorgebouw te herbouwen toont aan, hoe Royaards door reconstructies een stuk historie wilde terughalen. Reken maar dat de architect er een succes van had gemaakt. Overal in het land had hij adressen en contacten om oude materialen van te betrekken. Neem nog even in gedachten hoe voor de bouw van “de Oorsprong” een speciale weg naar de bouwplaats moest worden aangelegd voor vrachtwagens om alle sloopmaterialen van de Jordaan aan te voeren. “Waar hij oude bouwfragmenten en allerhande spullen niet vandaan haalde” en “het gebeurde zo goed”, waren veel gehoorde opmerkingen op zijn bouwplaatsen. Zijn eerste plan tot restauratie van de Wijenburg typeerde Royaards. Maar had hij er wel rekening mee gehouden dat het koetshuis met bijbehorende percelen om de Wijenburg aan een andere eigenaar (de familie van Verschuer) toebehoorde? En wat te zeggen over de kosten van deze totale reconstructie? Het zijn verwijten die hem vaker ten deel vielen. Het was de keerzijde van de medaille voor iemand die perfectie in de architectuur nastreefde. Uiteindelijk werd niet besloten tot deze totale reconstructie van de oorspronkelijke situatie op de Wijenburg.
De vakman
Het voorgaande illustreert hoezeer de architect zich “aangetrokken” voelde door de Wijenburg (de heer Buurman van Stichting Vrienden der Geldersche Kasteelen benadrukte dit in zijn verslag na het overlijden van Royaards). Mensen die op de steigers stonden weten zich nog te herinneren hoe vaak hij kwam kijken en opdrachten gaf: “nummer de tegels, neem de tijd ervoor”, en “houd de stukken van gebroken tegels bij elkaar”. Befaamd is de vondst van een gebroken maar compleet bord van aardewerk met in blauw het wapenschild van de Van Wassenaers in Louis XV-vormen. Dit onderdeel van wellicht een achtiende eeuws eetservies werd opgediept uit een waterput, terwijl Royaards aanwezig was. Op de knieën in werkkleding was het een hele operatie om alle brokstukken bij elkaar te scharrelen. Na uren graven en speuren had Royaards de schat aan scherven in zijn handen; er ontbraken echter een paar stukjes: “geeft niks, want ik herstel het”. En daar ging hij weer met zijn auto.
Op de werkplaats was het verboden stenen machinaal te bewerken. Gebruik van draadnagels was een doodzonde (uitsluitend gesmede spijkers waren toegestaan), specie diende met de hand in een kuip omgeschept te worden. De verzorging van het detail daar draaide het om. Hij keek mee over de rug van de metselaar, bestudeerde samen met de steenhouwer de te kappen stenen. Royaards werkte vaak samen met aannemer Prett uit Oostzaan. Door deze samenwerking kende hij de vakmensen. Tijdens de restauratie in Echteld werd wel eens gemompeld: “het is er zo rustig”. Ook dat typeerde de aanpak van Royaards. Het handwerk van de uitvoerder vroeg om rust en toewijding. Trof hij op het werk teveel werkvolk aan dan schroomde hij niet de aannemer opdracht te geven enige mensen naar huis te sturen. Royaards was voor veel officiële personages niet makkelijk in de omgang; op de werkvloer van de Wijenburg was daarvan niets te merken. “Wie zijn eigen taal sprak had niet de minste moeite naast zijn werk ook zijn menselijke kanten hoog aan te slaan” (D.J.G. Buurman in een bouwverslag).
Een ingewikkelde bouwgeschiedenis
Tijdens de restauratiewerkzaamheden was de Wijenburg bij herhaling voorwerp van studie.Telkens kwamen nieuwe gegevens voor de dag, zodat de monumentenbeschrijving weer aangepast moest worden. Door intensieve samenwerking tussen Royaards, dr.J.G.N. Renaud van de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek, drs. Herma van den Berg, Jhr. H.W.M. van der Wijck en de heer Berghuis van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg kwam een uitgebreid verslag van dit onderzoek tot stand. Hoewel dit niet de plaats is om de ingewikkelde bouwgeschiedenis te reconstrueren, kunnen een paar bijzonderheden niet onvermeld blijven.
Het oudst aanwijsbare gedeelte is waarschijnlijk een torenvormig bouwlichaam geweest, later opgenomen in de zuid-oostelijke zijvleugel. Ook de voortoren is middeleeuws. In het midden van de zestiende eeuw kreeg het huis zijn huidige vorm (verbouwing onder Jasper van Wijhe en Walburg van Haeften). In de achtiende eeuw is vooral het interieur gelijkvloers gemoderniseerd. Daar zijn toen ook de achtiende eeuwse ramen aangebracht. In het begin van de negentiende eeuw is de zuid-oostvleugel enigszins gewijzigd en is het hele huis van gothiserende Empire-ramen voorzien. In de hal stucreliëfs in Neo-Tudorstijl van 1772 en in de linkerachterkamer een zandstenen schouw in Neo-Renaissancestijl van 1771, waarin ook oudere onderdelen zijn verwerkt.
De keuzes van Royaards
Royaards ging uit van de hoofdgedachte dat het huis uitwendig een overwegend zestiende eeuws karakter heeft en dat dit karakter ook op de bovenverdieping is blijven bestaan. Het interieur gelijkvloers bestempelde hij als achtiende eeuws; de zuid-oostelijke zijvleugel kreeg zijn huidige vorm in de negentiende eeuw. Zijn opzet was, deze elementen te handhaven en zonodig te herbouwen. Dienovereenkomstig zijn op de bovenverdieping de zestiende eeuwse kruiskozijnen hersteld. Het gelijkvloers kreeg de hoge vensters met achtiende eeuwse roedeverdeling terug. Alleen de zuid-oostelijke zijvleugel behield zijn Empire-ramen. De Wijenburg is naar onze kennis het eerste monument waar Royaards Empire-ramen handhaafde. Overal sneuvelden zij onder zijn handen. Hij vond ze droefgeestig. Ook op de Wijenburg was dat zo.
Vooral inwendig stoorden zij in zijn optiek; ze zaten lager dan de oude ramen en lieten daardoor weinig licht door. Tijdens de restauratie plaatste hij de nieuwe ramen weer op de oorspronkelijke plaatsen terug. Vakmensen van de toenmalige steigerplank kunnen nu nog vertellen, wat voor monikkenwerk dat is geweest.
Sommige ramen moesten tot driemaal toe opnieuw worden geplaatst omdat het niet naar tevredenheid van de architect was. Deze reconstructie van oude raamtraceringen was van groot belang in de gedachtengang van Royaards. Op veel andere werkplaatsen kreeg hij hierin niet zijn zin. Tijdens zijn loopbaan werd weleens geopperd dat Royaards automatisch naar 18e eeuwse ramen teruggreep omdat hij ze zo mooi vond. Bij de Wijenburg is dat uitdrukkelijk niet gebeurd.
Uit de middeleeuwse toren werden de Empire-ramen wel weggebroken. Ook de smalle torenspits werd naar de tekening van Cornelis Pronk vervangen door een ingesnoerde torenspits. Royaards wilde aanvankelijk ook de gracht aan de voorkant weer uitgraven en de houten brug naar de toren reconstrueren. De gegevens voor herbouw waren echter onvoldoende. En handhaving van de niet onaardige deur uit het begin van de 19e eeuw had het voordeel dat de toren er niet al te middeleeuws ging uitspringen, maar een duidelijke schakel bleef tussen de aansluitende linkervleugel met zijn Empire-ramen en de rechter met de zetsiende en achtiende eeuwse vensters. En ook hier kwam het kostenplaatje weer om de hoek kijken.Door af te zien van deze brugreconstructie konden veel kosten worden uitgespaard.
Royaards bracht naar hartelust nieuwe dakkapellen aan, en dat niet allemaal naar de pentekening van Cornelis Pronk. Ook de rode luiken, die we regelmatig op zijn andere bouwplaatsen tegenkomen, zijn typerend voor zijn hand. De bovenverdieping kreeg er op verschillende plaatsen ramen bij. Naar de mening van de architect werd de schoonheid van de Wijenburg als geheel groter door de genoemde aanvullingen en daarom waren zij geoorloofd. In de praktijk werd zijn hang naar schoonheidsbehoud het leidend motief voor zijn werkzaamheden. Naar de woorden van E. Schiering deed “Royaards als mens van zijn tijd het ultieme om zijn droom te verwezenlijken”. Regelmatig botste hij met autoriteiten; zijn eigenzinnigheid speelde hem hierbij parten. De verslagen van de Stichting Vrienden der Geldersche Kasteelen omtrent de restauratie overziend en de al vermelde reconstructies lijken aan te geven dat men hier vertrouwen had in zijn aanpak. Hij had een behoorlijk vrije hand. De Stichting Vrienden der Geldersche Kasteelen deed intussen zelf het uiterste om de financiële middelen bijeen te krijgen, zodat de kunstenaar zijn werk kon doen.
Schoonheidsbehoud boven alles
De keuze dat het gelijkvloers een achtiende eeuws karakter zou krijgen, had verstrekkende consequenties.
De middenkamer in de noord-westelijke zijvleugel ontpopte zich als de 16e eeuwse keuken met een schouw over de gehele breedte van één der korte wanden en daarboven een rookhok met luchtgat naar de binnenplaats. Ook waren resten van een trap zichtbaar die naar de kelder leidde. Er is gespeeld met de gedachte dit zeer aantrekkelijke geheel te herstellen. Op zich zou het een prachtige reconstructie voor Royaards hebben opgeleverd. Maar door de benadering van hem voor stijl-eenheid in één ruimte werd dit een moeilijke zaak en werd afgezien van dit plan. De reconstructie zou niet passen bij het karakter van een 18e eeuws interieur. Deze episode toont aan hoe bij lastige afwegingen het esthetische motief, schoonheidsbehoud van het hele monument, voor hem de doorslag gaf. Nu tikte hij in Amsterdam een Louis XV hangschouw op de kop en bracht deze aan in de middenkamer. Ook de voorkamer in deze zijvleugel kreeg zo’n hangschouw. Het is frappant dat de oorspronkelijke schouwen in de ridderzaal, voortoren en de noord-westvleugel niet meer bestonden. Ze moesten allen worden gereconstrueerd; een kolfje naar de hand van Royaards. Hij kon zich nog verder uitleven: voor de schouw in de zuid-westvleugel kwam een ingenieus vloertje tevoorschijn van stukjes lei vertikaal geplaatst op zodanige wijze dat zij tezamen een reeks stervormige figuren vormen. Deze techniek is bekend uit Limburg en België. Dit kunstwerkje verdween weer onder de vloer, maar op dezelfde verdieping creëerde Royaards er een kopie van.
De bestaande neo-Renaissanceschouw en de neo-Tudorreliëfs worden in de rondleiding besproken. Royaards restaureerde ze met uiterste accuratesse. Hij verliet niet eerder de Wijenburg voordat de details van elke pilaster, tympaan of tegel grondig waren doorgesproken.
Oorspronkelijkheid, harmonie en continuïteit
De laatste etappe van de restauratie verliep moeizaam vanwege allerlei moeilijkheden met de financiering en door het nog steeds ontbreken van een bestemming. Dit stond de afwerking van het interieur in de weg. Royaards had de Wijenburg graag zelf ingericht. Het zou er niet meer van komen……16 januari 1970: Royaards, terugkerend van Het Loo, ging nog even bij de restauratie van de kerk te Weesp kijken. Vandaar ging hij eerst bij zijn vriend Verheus aan, waarna hij zijn zieke moeder Jacqueline in het ziekenhuis bezocht. Op weg naar zijn huis in Schoorl verongelukte Royaards. Hoe nu af te sluiten? De uitdrukking: “het werk looft de meester” biedt aanknopingspunten. Staand voor de ingangspoort van de Wijenburg is zichtbaar dat het restauratieplan een zeer gelukkige synthese vormt.
Het is geen compromis dat bij veel restauratieplannen onvermijdelijk is. Royaards hield de samenhang tussen middeleeuwse, zestiende, achtiende en negentiende eeuwse elementen nauwlettend in de gaten; door de naar zijn mening noodzakelijke reconstructies en verfijnde aanpassingen zette hij daarbij een persoonlijke handtekening in de Wijenburg, waardoor het karakter van het gebouw nog beter tot zijn recht komt. Komen we dan nog één keer terug op de voorbijgangers van de Wijenburg die hun auto aan de kant zetten of hun fiets tegen een boom plaatsen. De steeds terugkerende vraag is dan: “wat is het verhaal van dit huis, aan welke gebeurtenissen appeleert dit kasteel?” Ons lijkt het dat Royaards geen mooier compliment voor zijn werk had kunnen krijgen.
Geraadpleegde bronnen:
“Kees Royaards, een leven voor het vakmanschap. De werken van een restauratie-architect”, doctoraalscriptie kunstgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam van Erik Schiering. Amsterdam, juni 1985.
“Een eigen stijl, een eigen handschrift”, Rens Royaards (1915) restauratie-tekenares. Artikel in Muzen aan het werk. Amsterdam, Aksant, 2003.
Verschillende persoonlijke gesprekken met Gijs Royaards (zoon van Kees Royaards) en met enkele werknemers die mee hebben gewerkt aan de restauratie.
Verslagen van de Stichting Vrienden der Geldersche Kasteelen 1940-1965, 1959-1965, 1948-1958 en 1965-1975.
Heemschut 2. Orgaan van de Bond Heemschut, jaargang 47, april 1970.
Diverse familie-documenten uit de schoenendoos van Gijs Royaards.