De geschiedenis van de kerk

Kerk en kasteel in een blik gevangen

Op deze foto staan kasteel en kerk in een blik gevangen. Deze foto symboliseert hun beider ontstaansgeschiedenis. Beide gebouwen ontlenen hun oorsprong aan de tijd dat het rivierengebied drassig en overstroomd was. Juist op deze plaats bevindt zich een oeverwal. Op zulke plaatsen gingen de homines franci (koningsvrijen) wonen. Zo ook de Van Wijhe’s. Hier begonnen ze als “vrije boeren” en konden ze hun bezit en hun positie in Gelre gestaag uitbouwen. Land veroveren op het water, daar waren ze goed in.

Oud-Munster

In de twaalfde en dertiende eeuw groeide het aantal landerijen aanzienlijk. Er was regulering nodig. En dat kon de Rooms-Katholieke Kerk goed. Door haar kloosters was zij in staat in deze behoefte te voozien. Echteld bevond zich in het midden van dit Utrechtse domein. Dit was het terrein van het kapittel van St. Salvator of Oud-Munster. Vanuit hier werden de lijnen naar de hof in Echteld uitgezet. Echteld betekent ook: hofhorig goed.

In 1178 hing op het kasteel Ter Horst (bij Rhenen) 3 dagen en nachten het vaandel van St. Martinus te wapperen. Wat was hier aan de hand? Het testament van Godfried van Rhenen, de bisschop van Utrecht, werd opgemaakt. Getuigen hierbij waren Rudolfus en Hubert van Echtelt. Hoe de opmaking van het testament verliep laten we even in het midden. Het gaat  meer om die twee getuigen.

Deze twee broers waren advocatus ofwel voogd van een hof. De broers woonden in deze kloosterveste in Echteld en fungeerden als rentmeester in dienst van Oud-Munster. In 1312 werd een ambtman van de Heren van Oud-Munster genoemd “van den hoven van Echtelt”. Door deze mededelingen wordt de link tussen de geestelijke instanties in Utrecht en de kloosterveste in Echteld duidelijk.

Verschillende Van Wijhe’s zijn terug te vinden als kannunik in Utrecht. Willem van Wijhe, oud pedel van de universiteit van Keulen, werd secretaris van bisschop Zweder van Culemborg. Het is opvallend dat veel vrije boeren (homines franci) een relatie opbouwden met deze kerkelijke instanties. Deze band tussen de Van Wijhe’s van Echteld en het kapittel van Oud-Munster zal kenmerkend blijken in de volgende eeuwen!

De heilige Catharina

Hoe de Van Wijhe’s zich aan deze kloosterveste verbonden, is voor ons een vraag. Anspach suggereert een huwelijk met een vrouwe van Echteld maar levert hiervoor geen bewijs. Waarschijnlijk zijn de Van Wijhe’s in Echteld begonnen als vrije boeren. Zij bouwden de kloosterveste uit tot een burcht en gaven het de naam “de Wijenburg”.

Naast de burcht was er ook een “kercke tot Echtelt”. Johan van Wijhe de 3e heer van Echteld en zijn vrouw Hille van Riviere waren er in 1371 verantwoordelijk voor dat de “kerspelkercke tot Echtelt” voor het eerst in de rekeningen van de Utrechtse Dom werd genoemd. Johan en Hille stichtten een vicarie ter ere van het heilig sacrament op het Sint Cathryn-altaer. Voor het altaar van Sint Catharina werd een priester aangesteld, die daar missen opdroeg en bad voor bepaalde personen. In dit geval zorgden Johan en Hille van Wijhe voor een vermogen (uit opbrengsten meestal van landerijen) waaruit de priester kon worden betaald.

Tegelijkertijd met de begiftiging van zo’n vicarie moest ook een gedeelte worden betaald voor het onderhoud van de Domkerk. Dat Johan en Hille Sint-Catharina uitkozen, is opvallend.

De Heilige Catharina was volgens de legende een intellectuele maagd die in Alexandrië (Egypte) vijftig heidense filosofen overtroefde en tot het christelijk geloof bekeerde. Zij zou in het begin van de vierde eeuw de marteldood zijn gestorven. Haar feestdag is 25 november.
Van Catharina wordt verteld dat ze reeds op 15-jarige leeftijd alle werken van Plato kende. Toen keizer Maxentius haar dwong haar geloof in Christus af te zweren, weigerde zij dat. In plaats daarvan beschaamde zij hem door de vijftig keizerlijke wijsgeren te overtuigen van de waarheid van het christelijk geloof. Haar levenseinde wordt volgens de legende gekenmerkt door mirakels. Toen zij als straf voor haar geloofsijver tot de doodstraf werd veroordeeld, werd het folterwerktuig, een draaiend rad, door de bliksem getroffen waardoor het niet meer functioneerde. Na de mislukte radbraking werd getracht haar te onthoofden. Uit de wonden die daarbij ontstonden, vloeide geneeskrachtige melk. Het Jezuskind zou ook aan haar verschenen zijn en haar tot zijn bruid hebben uitverkoren. In het Westen duikt haar legende pas op bij de Italiaanse benedictijn en dichter Alfanus, van 1058 tot 1085 aartsbisschop van Salerno. Haar feestdag staat voor het eerst op privékalenders aan het einde van de twaalfde eeuw. Ofschoon zij pas laat in Europa bekend raakte, is haar naam er niet sindsdien meer weg te denken. (bron: KRO/NCRV)

Johan van Wijhe de 3e heer van Echteld en zijn vrouw Hille van Riviere sloten zich in 1371 aan bij de trend van die tijd door het stichten van een vicarie in de Echteldse kerk ter ere van de heilige Catharina.

De Johannes Baptistkerk

Als we nu de kerk inlopen dan zien we in de zijmuur een afgeschuinde kijkspleet, een zogenaamde squint, uniek in Nederland. Dit herinnert nog aan het werk van de dienstdoende priester van deze vicarie. Door deze spleet aan de noordkant had hij zicht op het hoofdaltaar van de kerk. Heel mooi staat geschreven: “Sint-Cathrijnaltaar, staande aen dye noerden syde inder kerspelkercke tot Echtelt” (Tijdschrift De Navorscher. 1876, blz. 527).  Zo kon de priester de elevatie waarnemen, de toning van de geconsacreerde hostie tijdens de misviering. En deze mis vond plaats in de genoemde kerspelkercke. Deze kerk werd de parochiekerk van Oud-Munster en had als patroonheilige Johannes de Doper. Dus de Johannes Baptistkerk.

De Proost

In de archieven van Oud-Munster is ook het een en ander te vinden over gebeurtenissen in 1575 rond de parochiekerk van Echteld. Als zogenaamde “moederkerk” had het een aantal kerken onder zijn hoede. De Echteldse pastoor bezocht regelmatig de kerken van Ooi, IJzendoorn en nog een achttal andere kerken. Voorwaar, deze man had een invloedrijke functie. Maar nu komt het dilemma: wie had het recht om deze godsdienaar te benoemen? Was dat de proost van Utrecht namens de bisschop of de stadhouder namens Philips II. In 1575 stond Jan Sas voor het Hof van Gelre met deze vraag. Een pastoor die een proces voert over zijn eigen positie. Waarom voerde hij dit proces?

Het is bijna onmogelijk dat hij zelf het initiatief hiervoor nam. Fungeerde hij niet als marionet? Hier zat Otto van Wijhe naar alle waarschijnlijkheid achter. Zijn belang gold maar één zaak: aanzien en rechten van de Wijenburg vergroten. Daarom aasde hij op het collatierecht (recht om een godsdienaar te benoemen) van de Johannes Baptistkerk. Het tijdstip van dit proces is merkwaardig. De Tachtigjarige Oorlog was al gaande. De positie van de Rooms-Katholieke Kerk werd steeds zwakker. Toch werd het in Arnhem een uitgebreid proces waarin alle ins- en outs van de zaak werden besproken. Tot een uitspraak is het niet gekomen.

Men kwam onderling overeen, dat het Utrechtse kapittel de Echteldse pastoor Jan Sas een aanstellingsbrief zou geven en dat Arnhem de rechten van Oud-Munster vooralsnog zou accepteren. Voor de laatste keer trok het kapittel aan het langste eind. Nog één keer gold het gezag van Oud-Munster. Maar na verloop van tijd was het ook in Echteld gedaan met de paepse kerk. Pastoor Jan Sas werd naar de Tielse Raad ontboden om daar de “Roomsch-Katholieken eredienst” af te zweren en, wilde hij predikant blijven, zich te melden bij de Tielse dominee Vredaeus om zich daar te laten onderrichten in de Gereformeerde leer. In 1598 werd de priester van katholieke huize “een waardige predikant”.

De Remonstrantse dominee Vezekius afgezet

Op 16 juli 1619 werd op aanschrijven van de Staten-Generaal de Echteldse dominee Bernerius Vezekius uit zijn ambt gezet. Hij was in Echteld in 1608 op 23 jarige leeftijd door Otto van Wijhe de 9e heer van Echteld benoemd.

In de tijd van Bernerius Vezekius scheidde Nederland (de Republiek) zich af van Spanje. Het was de tijd van de Tachtigjarige Oorlog die tot 1648 duurde. Hoe het bestuur geregeld moest worden stond nog lang niet vast. Zaken van kerk en staat liepen door elkaar heen. Prins Maurits die de leiding had deed er alles aan om eenheid te bewaren in de Nederlanden. 

En toen ontstond er ook nog een godsdienststrijd namelijk het conflict tussen Remonstranten en Contra-Remonstranten. Het ging over de leer van genade van God, de vrije wil en de verlossing die door de Remonstranten werd verkondigd. De Contra-Remonstranten waren fel tegen deze leer. 

Door handelen van Prins Maurits werd de orde hersteld. Hij organiseerde in 1618 de Dordtse Synode. De Remonstrantse leer werd veroordeeld als verwerpelijk en verboden. Het was  gedaan met de Remonstranten. In politieke zin werd de rust teruggebracht in de Republiek. Prins Maurits stond aan de kant van de Contra-Remonstranten. Raadspensionaris  Van Oldenbarnevelt stond aan de zijde van de Remonstranten. Prins Maurits en Van Oldenbarnevelt stonden al vele jaren tegenover elkaar. Ze verschilden vooral van mening over of er wel of niet doorgevochten moest worden tegen de Spanjaarden. Het was de tijd van de 12 jarige wapenstilstand met Spanje (van 1610 tot 1622). In 1619 werd de Remonstrantse raadspensionaris Van Oldenbarnevelt onthoofd op het Binnenhof. Hugo de Groot die ook aan de zijde van de Remonstranten stond werd opgesloten in Slot Loevestein.

De Dordtse Synode in 1618

In deze tijd van grote verwarring deed Vezekius zijn werk. Steeds meer liet hij zich zien als een bezielende predikant met een boodschap. Zijn motief werd “de genade van God voor de mensen”. Hij trad ook veel op buiten Echteld. In Rotterdam was de Prinsenkerk te klein voor alle toeschouwers. Een grote menigte dwong Vezekius in november 1618 zijn predicatie te houden in De Beurs. 

Bernerius Vezekius was aanhanger van de Remonstrantse leer. In mei 1619 veroordeelde de Dordtse synode de Remonstranten als ketters en verbreiders van een valse leer. Er werd een lijst opgesteld van Remonstrantse predikanten. Vezekius hoorde hier ook bij. Hem werd de keus gesteld: “de gepredikte boodschap herroepen of afzetting uit zijn functie”. Hij koos voor het laatste. 

Vezekius sloeg na zijn afzetting in 1619 op de vlucht maar werd in het voorjaar van 1620 gevangen genomen. Zijn gevangenschap was aanvankelijk in Den Haag. Hij sliep op stro en zijn eten bestond uit vis en bier. De verhoren duurden lang. De ondervragers in de Gevangenpoort stelden dat Vezekius geen predikant meer was, maar was afgezet. Vezekius reageerde met: “De kerkelijken hebben mij ten onrechte uit mijn dienst ontzet. De overheid heeft wel recht mij uit de openbare kerk te zetten en mij mijn traktement te ontnemen, doch ik heb van God eene andere roeping ontvangen. Ik ben door mijne gemeente beroepen en deze heeft mij niet ontslagen”. Opvallend dat hij zich ook beroept op de gemeente van Echteld. Kennelijk ging hij ervan uit dat de Echteldse kerk en Reinier van Wijhe hem in 1620 nog steunden.

Uiteindelijk belandde hij in 1624 in de staatsgevangenis Slot Loevestein. Daar is nog steeds te lezen: “hier zat Bernherus Vezekius, predikant te Echteld, gevangen”. Vezekius zat in Slot Loevestein samen met 8 andere Remonstrantse dominees gevangen tot 1631. Kort na zijn vrijlating sterf hij in 1631 in Delft waar hij werd begraven in de Nieuwe kerk

De Keulse dominee Rademaker naar Echteld

Vezekius werd in 1619 opgevolgd door Abraham Rademaker die door de Van Wijhe’s van de Wijenburg benoemd werd tot predikant in de Johannes de Doper kerk. Hij was een zoon van een Keulse wijnhandelaar. In de wijnhandel van Keulen gingen enorme bedragen om.

Nog minstens 10 jaar moet dominee Rademaker in Echteld  gewerkt hebben met op de achtergrond het drama met zijn voorganger dominee Vezekius die tot 1931 gevangen zat in Slot Loevestein.

Rademaker werd formeel aangesteld door Reinier van Wijhe die in 1616 (na het overlijden van zijn vader Otto) de 10e heer van Echteld was geworden. Maar ook de Duitse Van Wijhe’s speelden een rol in het benoemen van Rademaker. De Duitse Van Wijhe’s woonden in die tijd bij Aken en in Keulen maar ook op de Hoofakker, nu nog steeds een centrale plaats in Echteld. Walburg van Wijhe van de Duitse Van Wijhe-tak trouwde in 1613 met Constantin von der Judden uit Keulen. Deze Constantin von der Judden zou later burgemeester van deze stad worden. Wij vinden het opvallend dat, samenvallend met de Keulse belangen op de Hoofakker, in Echteld een predikant uit Keulen werd benoemd!

Bij het beroepingswerk was het vrij normaal dat er gebruik werd gemaakt van theologische en politieke netwerken. Met name op plaatsen waar een heer was met collatierecht, speelde de politiek een hartig woordje mee. In Echteld wordt dit wel heel zichtbaar.

In het netwerk van Rademaker en de Van Wijhe’s bevond zich ook ambtman Caerl Vijgh. Zijn dochter Anna trouwde met Johan Wilhelm von der Judden, zoon van Walburg van Wijhe. Deze Johan Wilhelm von der Judden werd net als zijn vader  burgemeester van Keulen.

In onze zoektocht in het rechterlijk archief van Neder-Betuwe vonden we dat Rademaker soms samen optrok met Bertram van Laer uit Tiel. Deze predikant kwam ook uit het Duitse Niederrhein-gebied en werd in 1619 bevestigd als dominee in Tiel. In hetzelfde jaar werd Rademaker in Echteld als dominee aangesteld.

In zijn tijd in Echteld was Rademaker actief in allerlei zakelijke transacties. Met een achtergrond in de Keulse wijnhandel is dat niet vreemd. Rademaker kreeg uit Keulen van zijn wijnhandel-familie een flinke erfenis mee. Hij liet zich in Echteld en de wijde omgeving dan ook zien als een vermogend man met invloed en macht.

In het rechterlijk archief Neder-Betuwe is te lezen dat Rademaker in 1660 een lening van 2500 rijksdaalders verstrekte aan Johan Wilhelm von der Judden, burgemeester van Keulen. Opvallend hoe Rademaker de burgemeester van Keulen met een grote lening te hulp komt! Het viel niet mee om deze lening afbetaald te krijgen. Tot 1697 waren nazaten van Rademaker bezig met het terugkrijgen van het geld waar ze recht op hadden.

Rademaker bleef tot 1666 dominee in Echteld en heeft veel te maken gehad met de Van Wijhe’s van de Wijenburg en ook met de Duitse Van Wijhe’s en de Keulse familie Von der Judden. Zijn invloed, ook op politiek en materieel gebied moet aanzienlijk zijn geweest. Zijn schoonzoon was Antonis Tijnagell, schepen van Santwijck. Hier liet Rademaker zijn zakelijke belangen regelen. Rademaker had, denken wij veel invloed in Echteld en de Van Wijhe’s hadden ontzag voor hem!

In 1657 overleed Reinold van Wijhe. Hij was niet getrouwd maar verwekte wel in 1636 een dochter (Christina) bij de melkmeid. Wij gaan ervan uit dat Rademaker het huwelijk van Christina in 1655 met ds. Henricus van Laer arrangeerde. Deze Henricus was de zoon van Rademakers vriend en collega Bertram van Laer uit Tiel.

Dan prijkt voor in de Johannes Baptistkerk in Echteld de prachtige graftombe van Reinold van Wijhe. Vaak wordt gezegd dat zo’n graftombe meer zegt over de opdrachtgever ervan dan over degene die er begraven ligt. Net als veel historici denken wij ook dat dominee Abraham Rademaker verantwoordelijk is voor deze mooie graftombe in de Echteldse kerk.

De bouwgeschiedenis van de Echteldse kerk

Hoewel de eerste vermelding van de kerk eind 14e eeuw is te vinden in de archieven van de Dom te Utrecht, wijst alles erop dat de bouw van de Echteldse kerk veel eerder is begonnen. Veldkeien in de buitenmuur aan de zuidzijde van het schip wijzen erop dat de bouw al in de tiende eeuw begon. Het muurwerk is sowieso boeiend, omdat er veel verschillende steensoorten zijn toegepast. We zien bijvoorbeeld grauwacke, basaltlava, Drachenfels-trachiet, Nivelsteiner zandsteen en Scandinavisch graniet. Interessant is ook het tufstenen klamp-ankerwerk dat hier in groot formaat is uitgevoerd.

Het middenschip van de kerk draagt nog de sporen van de oorspronkelijke Romaanse bouwstijl. Het gedeelte van de schipmuren dateert uit de twaalfde eeuw. Hier zijn nog de oorspronkelijke kleine rondboogvensters zichtbaar. Aan de westkant van het schip zijn nog enkele resten zichtbaar van oud muurwerk dat veldkeien bevat en dat aansloot bij de vorige toren. Die oude toren was in 1835 ingestort, waardoor ook de kap van de kerk beschadigd raakte. Bij herbouw van de toren is toen ongeveer 7,5 meter van het schip afgebroken. Een gedenksteen boven de ingang herinnert aan deze herbouw. De oude tufsteen werd daarbij opnieuw gebruikt.

Aan de zuidzijde van het schip bevindt zich een zorgvuldig uitgevoerd portaal met een gotisch driepasmotief. De deur is nog voorzien van oud smeedwerk. Door deze deur werden gestorven bewoners van de Wijenburg naar binnen gedragen om in de kelder van de kerk te worden bijgezet. Bij herstellingen in 1897 werd de bepleistering van de buitenmuren gehaald en kwam deze prachtige oude ingang van de kerk aan de zuidzijde tevoorschijn.

Het jongste bouwdeel is het gotische koor dat vermoedelijk in de tweede helft van de veertiende eeuw tot stand kwam. Opvallend is het siermotief op de steunberen hier: we zien mannenkoppen met puntmutsen. Deze reliëfs zijn van rode zandsteen en laten ook weer een gotische driepas zien. Alle mannenkoppen hebben een gestileerde, gespliste baard. Slechts eentje is authentiek, de overige zijn naar voorbeeld gemaakt.

De pesthuisjes bij de kerk

In de 14e eeuw kwam via Italië (vermoedelijk uit China) de pest Europa binnen. Schepen moesten in  Italiaanse havens “quaranta giorni” (veertig dagen) voor anker voordat er afgemeerd mocht worden. Ons woord “quarantaine” komt hiervandaan! In Europa overleed in de 14e eeuw een derde deel van de bevolking door deze pestpandemie! Pas in de 19e eeuw  werd ontdekt welke bacterie de ziekte veroorzaakte. De mensen wisten eeuwenlang niet wat ze moesten doen om de ziekte te bestrijden. Er waren nog geen ziekenhuizen met Ic’s! Ook was de hygiëne vaak slecht. De verspreiding van de pest ging dan ook vaak snel.

De Echteldse pesthuisjes bij de kerk

Ook in Echteld heerste de pest vele malen. Otto van Wijhe maakte op pagina 150 van zijn dagboekje in 1575 melding van de plotselinge dood (vermoedelijk door de pest) van zijn neef Johan van Wijhe. In Echteld herinneren de twee pesthuisjes bij de kerk nog aan de pestepidemieën. De soms wel 7 overledenen per dag (in een klein dorp als Echteld!) werden in deze huisjes neergelegd en met gebluste kalk bedekt voordat ze werden begraven. Soms ging een pestpatiënt daar ook zelf al naartoe om te sterven. Hij (of zij) stierf dan in het ene huisje en werd daarna in het andere huisje met kalk bedekt. Het was een ellendige ziekte die zeer besmettelijk was. Het werd ook wel de “haastige ziekte” genoemd.

In de kerk

De kerk maakt bij binnenkomst een ruime indruk. Een hoge spitsboog scheidt het koor van het schip. Boeiend zijn de muurschilderingen die in de twintigste eeuw zijn blootgelegd. Deze schilderingen vertellen het verhaal van de Van Wijhe’s in deze kerk (voor meer over de muurschilderingen kijk op deze website op “De bijzondere muurschilderingen”). Opmerkelijk is ook de geschilderde bekroning en restant van een natuurstenen plaat in de noordoostelijke hoek van het koor. Beide herinneren aan het sacramentshuis dat zich hier bevond. Dit is de plaats waar de geconsacreerde hostie en het Heilig Sacrament werden bewaard.

Tenslotte ligt achter de kansel de graftombe van de tiende heer van Echteld, Reinold van Wijhe (voor meer over deze graftombe kijk op deze website op “Het graf van Reinier van Wijhe”).